Een boom is een overblijvende plant met een verhoute stam en een kroon (kruin). Er is geen eensgezindheid over de omschrijving van een boom. De meeste definities noemen hoogte (minimaal vier meter) en het bezitten van één stam.
Een boom kan afhankelijk van de soort tot meer dan honderd meter hoog worden en groeien op zeer verschillende gronden. De mangrovesoorten groeien zelfs in brak water.
Een boom kan afhankelijk van de soort en de omstandigheden heel oud worden, van vele honderden tot enkele duizenden jaren. Zo kan de Japanse notenboom meer dan 1000 jaar oud worden: in China is de oudste Japanse notenboom ongeveer 3500 jaar. Wilg en populier behoren tot de boomsoorten die meestal niet meer dan honderd jaar oud worden.
Vanwege het formaat spelen bomen vaak een hoofdrol in een hele levensgemeenschap. Vogels bouwen er hun nest, mossen, korstmossen, schimmels en algen leven op de stam, op de takken en soms op de bladen. Schimmels leven in symbiose met of parasitair op of in de boom. Insecten leven van de bladeren of het hout (onder andere houtworm). Sluipwespenparasiteren weer op deze insecten. Ook is de boom vanwege de vruchten en zaden een belangrijke voedselbron voor onder andere eekhoorns en vogels.
De mens gebruikt de boom naast voedselproductie en sier ook voor de productie van timmer- en brandhout.